Lepelaar                                                  

De Lepelaar is een witte vogel ongeveer ter grootte van een blauwe reiger of ooievaar. De lepelaar is onmiddellijk herkenbaar aan de aan het uiteinde spatelvormig verbrede snavel. Na een poos bijna uit Nederland verdwenen te zijn neemt hun aantal door beschermingsmaatregelen nu weer wat toe. Er zijn de laatste jaren ongeveer duizend broedparen per seizoen, vooral op de waddeneilanden (geen vossen), het Zwanenmeer en langs de randmeren van het IJsselmeer zoals in het Naardermeer, Lepalaarplassen, de Waverhoek, de Oostvaarderplassen en de Poolland lepelaarspoelen ten noord-oosten van Schagen in beheer bij Staatsbosbeheer.

Nederland is het noordelijkste land in Europa waar lepelaars tot broeden komen, vooral in moerassen, rietkragen en andere slecht bereikbare plaatsen. De Donau Delta is dus voor hen een ideaal gebied. Hun dieet bestaat uit kleine visjes, waaronder stekelbaarzen. Ze overwinteren normaal gesproken in Afrika.

In België is dit een zeldzame vogel. Hij wordt voornamelijk in het Zwin waargenomen.

In Spanje broedt de lepelaar overwegend van de grond in bomen en struiken. In Nederland broedt de lepelaar op de grond in het riet. Dit biedt de vos kansen met name in droge perioden.

De lepelaars die in West-Europa broeden overwinteren vooral langs de West-Afrikaanse kust, zoals in het tropische waddengebied Banc d'Arguin voor de Mauritaanse kust. In het najaar vliegen de vogels via Noord- en Zuid-Spanje. In deze gebieden blijven ze een week of twee om krachten op te doen om verder te kunnen trekken. In totaal kan de trektocht wel twee maanden duren. Tijdens de trek naar Afrika gaat ongeveer de helft van de jongen dood door jacht, hoogspanningskabels of uitputting. Begin februari vertrekken de lepelaars weer uit hun overwinteringsgebieden. De terugreis wordt veel vaker onderbroken. Om voldoende energie te hebben voor de tocht moet ook langs de kust van Marokko en Frankrijk gestopt worden. Eenmaal aangekomen in Nederland zijn o.a. Friesland en Groningen de verzamelplaats. Van daaruit vliegen de vogels door naar hun broedkolonies.