Gems                                                        

De gems (Rupicapra rupicapra) is een hoefdier uit de familie van holhoornigen (Bovidae).

Hij komt voor in bergachtige streken in Europa en Klein-Azië.

In de Pyreneeën en de Apennijnen leeft de verwante Pyrenese gems (Rupicapra pyrenaica).

Gemzen hebben een geitachtig uiterlijk.

Ze hebben een ruwe vacht, die bleek- tot geelbruin is in de zomer en donkerder in de winter.

De onderzijde van het dier is lichter van kleur, met een witte keelvlek.

De poten zijn echter weer donkerbruin van kleur, en over de rug loopt een donkere streep.

Het gezicht heeft een duidelijke tekening van twee strepen die aan beide zijde van het hoofd lopen, van de oren via de ogen naar de snuit.

Beide geslachten dragen hoorns, maar die van het mannetje zijn groter dan die van het vrouwtje.

De hoorns zijn vrij lang en staan recht omhoog, die aan het eind als een haak naar achteren buigen.

De hoorns zijn maximaal 20 cm lang.

Een volwassen exemplaar heeft een kop-romplengte tussen de 90 en 130 centimeter. De schouderhoogte is tussen de 70 en 80 centimeter. Het staartje is vrij klein, drie tot acht centimeter lang.

Mannetjes worden zwaarder dan vrouwtjes. Een mannetje heeft een lichaamsgewicht van 30 tot 60 kilogram, een vrouwtje tussen de 25 en 45 kilogram.

Gemzen eten in de zomer allerlei plantaardig voedsel, als grassen en kruiden, knoppen, naalden, schors en twijgen. In de winter voeden ze zich met mossen en korstmossen.

Het zijn dagdieren, die in de middag rusten.

Vrouwtjes en hun jongen leven in roedels, die uit wel honderd dieren kunnen bestaan.

Mannetjes leven voornamelijk solitair, met uitzondering van de bronsttijd. Na de winter vallen de groepen uiteen.

De bronsttijd duurt van midden november tot begin december. De jongen worden in mei of begin juni geboren, na een draagtijd van 24 tot 26 weken.

Het vrouwtje krijgt één, soms twee jongen per worp, dat zo'n zes maanden wordt gezoogd.

Een gems is meestal na vier jaar geslachtsrijp.

De gems kan zo'n tweeëntwintig jaar oud worden in gevangenschap, en vijftien tot zeventien jaar in het wild.

Belangrijke natuurlijke vijanden zijn de lynx en de wolf. Ook sterven veel gemzen aan ziekten en lawines.

De gems leeft in steile hellingen in gebergten, zowel in beboste gebieden als boven de boomgrens, tot een hoogte van 3500 meter in de zomer.

Het zijn behendige klimmers, die eenvoudig van rots naar rots springen. In de zomer en de herfst leven ze voornamelijk op alpenweiden rond en boven de boomgrens.

Meestal is hij lager aan te treffen dan de Alpensteenbok. In de winter verplaatsen ze zich naar lager gelegen bossen, op een hoogte van zo'n 800 meter.

In Europa zijn de dieren aan te treffen in de Vogezen, Jura, Alpen, Vercors en de Balkan, de Karpaten en de Tatra. Ook komt de soort voor in de Kaukasus en in berggebieden in Turkije.

De gems is aan het begin van de twintigste eeuw (1907 en 1914) ingevoerd op het Zuidereiland in Nieuw-Zeeland.

Maak jouw eigen website met JouwWeb