Pinot Gris
Het druivenras pinot gris is zeer waarschijnlijk een mutatie van de pinot noir.
Vanuit de Bourgogne werd zij door kloosterlingen naar andere landen gebracht, zoals naar Roemenië en Hongarije.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft pinot gris, als pinot grigio, furore gemaakt in Italië. In Duitsland is de druif bekend onder de naam Ruländer en Grauburgunder.
In de Elzas stond zij ook bekend als Tokay d'Alsace. Deze benaming mag niet meer aan deze druif gegeven worden om verwarring met de Hongaarse Tokajer-wijnen te voorkomen.
In Hongarije heet de druif szürkebarát. Ook is de druif bekend als Grauer Mönch, wat hetzelfde betekent.
De vruchten van deze druivensoort hebben van nature flink wat suiker en relatief weinig zuren.
Hierom wordt zij bij voorkeur in koelere streken geteeld. In warme regio's ontstaan vaak saaie zoetige wijnen.
De schillen bevatten weinig kleurstof zodat de wijnen wit of hooguit rosé-kleurig kunnen zijn.
In koele gebieden verloopt de groei van de druiven niet altijd zonder problemen.
De pinot gris heeft compacte trossen, wat de soort kwetsbaar maakt voor rotting, vooral als er regenwater tussen de vruchten gevangen blijft.
Najaarsregens worden door de telers van pinot gris daarom gevreesd, met als gevolg dat velen de druif tamelijk vroeg plukken.
Aromatisch hebben de druiven zich dan nog niet volop kunnen ontwikkelen, met neutrale, flauwe wijnen als resultaat.
De meeste pinot grigio-wijnen uit Italië voldoen aan dit profiel.
In de Elzas oogst men de druif het liefst zo laat mogelijk als vendange tardive. Vandaar dat de pinot gris uit dat gebied vaak een milde tot zoete smaak heeft. Ook worden droge varianten gemaakt.