Wintereik
De wintereik (Quercus petraea) is, naast de zomereik (Quercus robur), een van de twee eikensoorten die in Roemenië autochtoon is.
De wintereik komt van de twee het minste voor.
De wintereik kan 25-30 m en onder goede omstandigheden ruim 40 m hoog worden en bloeit in mei.
De bomen zijn eenhuizig en de bloemen eenslachtig, wat wil zeggen dat de vrouwelijk en mannelijk bloemen op dezelfde boom voorkomen.
Het blad van de wintereik is ondieper en meer regelmatig gelobd dan de zomereik en de bladhelften vormen elkaars spiegelbeeld.
De grootste breedte van het blad ligt ongeveer in het midden.
De bladeren zijn meestal glanzend donkergroen van kleur en harder dan die van de zomereik.
Ook de plaatsing van de bladeren van de wintereik is wat regelmatiger verdeeld dan bij de zomereik.
De bladsteel is bij de wintereik meestal veel langer: 10-29 mm lang tegen 2-8 mm bij de zomereik.
Ook staan de napjes van de eikels van de zomereik op een steeltje en die van de wintereik hebben geen of een zeer kort steeltje.
De bloemen, en daardoor de eikels, van de wintereik zitten trosvormig bijeen, hetgeen de Duitse naam 'Traubeneiche' verklaart. De eikels zijn eivormig en 15-25 mm lang, gemiddeld iets kleiner dan die van de zomereik.
Daarnaast komen natuurlijke bastaarden (Quercus x rosacea) van zomer- en wintereik voor.
De wintereik groeit vaak slanker en rechter op dan de zomereik. Ook is de vertakking meestal minder kronkelig en hoekig. De kroon maakt een geslotener en regelmatiger indruk.
De schors van de wintereik is gemiddeld minder diep, meer regelmatig en alleen in de lengterichting gegroefd en grijsgrauw van kleur.
De wintereik behoort tot napjesdragersfamilie (Fagaceae).
Deze naam is gegeven, omdat de onderkant van de eikel in een napje zit.